Vul onderstaande gegevens in en ontvang binnen enkele minuten een mail met de uitleg over hoe je een blog of link kan plaatsen!
Naast de beschikbare hoeveelheid zon of schaduw speelt de grondsoort een grote rol bij de keuze van de aan te schaffen (vaste) planten in de tuin. De bodemgesteldheid bepaalt namelijk in hoge mate de keuze voor de aanplant en dus het succes van de tuin. In Nederland komen de volgende grondsoorten voor: klei, zand, veen (in delen van Groningen en Drenthe), leem (delen van Noord-Brabant, als keileem ook in Drenthe) en löss (in Zuid-Limburg). Er zit dus best verschil in de bodemgesteldheid, afhankelijk van de provincie/regio waar je woont. In dit artikel ligt de nadruk op de meest voorkomende grondsoorten: klei of zand.
Hoe weet je uit welke soort grond jouw tuin bestaat? De simpelste manier is ruwweg te kijken naar de regio en plaatsing: dicht langs de zee en/of langs rivieren is de kans op een kleiïge grond groot; in het binnenland, niet direct in de buurt van stromen of rivieren ligt het hebben van een zanderige grond eerder voor de hand. Een andere mogelijkheid is het bekijken van de kleur en structuur van de grond. Is de grond nat, vast en slecht doorlatend, of juist zanderig en droog?
Kleigrond heeft een bruine tot grijsbruine kleur en bestaat uit veel fijne slibdeeltjes, die meestal zijn afgezet na een periode van overstroming door een water. Dit kan zijn door de zee (zware zeeklei langs de zeekust in de kustprovincies) of door rivieren (huidige en vroegere uiterwaarden).
Het afgezette slib is zeer vruchtbaar, maar door de fijne structuur vaak erg vast. Bij weinig regen kan deze structuur gunstig zijn, want zij houdt het weinige water goed vast, echter bij droogte wordt kleigrond hard (bijna als cement), waardoor een fijn wortelstelsel in de groei stagneert of zelfs kapot gaat en de plant zal afsterven. Bij veel regen is er een ander euvel: de grond is slecht doorlaatbaar, waardoor het water blijft staan en de planten in de grond kunnen wegrotten. In een natte winter kunnen (zware) kleigronden nat en glibberig zijn (je kunt er poppetjes van kneden), terwijl ze in een droge zomer dus keihard en bonkerig zijn.
Kleigrond is moeilijk en zwaar om te bewerken. Echter, als kleigrond goed wordt geploegd, gespit of doorgewerkt (mengen met zanderig of organisch materiaal) en gemulcht (zie hieronder), dan is ze uitermate vruchtbaar en zeer geschikt voor de teelt van mooie, sterke, vaste planten.
Om de structuur, luchtigheid en/of vruchtbaarheid van klei te verbeteren moet de grond regelmatig worden bewerkt. Een goede manier hiervoor is het mengen van de klei met grovere deeltjes (bijvoorbeeld zand of compost) door deze onder te spitten. Sommige tuinders doen dat 1x per jaar in de herfst, anderen doen dat ook nog eens in de lente. De ruimte tussen de planten wordt met een spa of een riek losgemaakt, bestrooid met grover/organisch materiaal en ondergespit.
Een andere methode, die vooral veel in Engeland wordt toegepast, is 'mulching' (vandaar dat dit een Engelse term is gebleven). Met mulching wordt bedoeld het – meestal in de herfst – aanbrengen van een laag organisch en onkruidvrij materiaal bovenop de kleigrond. Dit materiaal kan bestaan uit bijvoorbeeld compost, houtspaanders, stro, boomschors, turfmolm, afgemaaid gras, kokosvezels of cacaodoppen. Een bodem, die door een mulchlaag is bedekt, zal niet uitdrogen of dichtslaan. Daarnaast trekt de mulchlaag organisch leven (insecten, wormen e.d.) aan, waardoor de structuur van de grond ook zal verbeteren. Verder zullen er door de regen steeds wat grove organische deeltjes van de mulchlaag in de kleigrond worden gespoeld, waardoor deze als vanzelf qua structuur verbetert.
Kleigrond is, zoals gezegd, bijzonder vruchtbaar en heeft planten dan ook veel te bieden. Echter, het moeten wel stevige planten zijn, die een sterk wortelstelsel kunnen ontwikkelen.
Links: vrouwenmantel.
Enkele voorbeelden van planten, die veel vocht en voeding tot zich kunnen nemen en daardoor uitermate geschikt zijn voor kleiïge gronden:
Lage planten (tot maximaal 90 centimeter hoog): akelei (Aquilegia), daglelie (Hemerocallis), dovenetel (Lamium), herfstaster, kruipend zenegroen (Ajuga), pioenroos, (Paeonia), schoenlappersplant (Bergenia), vrouwenmantel (Alchemilla mollis), Zeeuw knoopje (Astrantia major) en zonnehoed (Rudbeckia).
Links: Zeeuws knoopje.
Hoge planten (tot 1-2 meter hoog): duizendknoop (Persicaria), geitenbaard (Aruncus), gele korenbloem (Centaurea), kruiskruid (Ligularia), monnikskap (Aconitum), ridderspoor (Delphinium), vaste zonnebloem (Helianthus), zilverkaars (Cimicifuga), zonneoog (Heliopsis) en zonnekroon (Silphium).
Zandgrond is vaak licht van kleur en bestaat uit grove losse korrels, die als laag kunnen zijn afgezet door water, maar eventueel ook door de wind. Zandgronden liggen vooral op hoger en droger gelegen gebieden. Echter, ook gorzen of kwelders (buitendijkse landaanwas) kunnen voor een deel uit zand bestaan.
Zandgrond is luchtig en gemakkelijk bewerkbaar. De grond is ook goed doorlaatbaar. Bij een teveel aan water is dat een voordeel, want de overvloed zakt snel in het zand weg. Bij een tekort aan water drogen de planten echter al gauw uit en sterven af, want vocht en voedsel zakken onmiddellijk in het mul wordende zand weg. De vocht-/voedselreserve kan in een zandbodem heel diep zitten, waardoor deze dan niet meer bereikbaar is voor de planten.
Een ander nadeel van zandgrond is dat zij van zichzelf arm is aan voedingsstoffen; jaarlijkse bemesting van een zanderige tuin is dus een must. Natuurlijke bemesting kan bestaan uit bijvoorbeeld het opbrengen van dierlijke mest, bloed-, hoorn- of beendermeel, of (zelf samengestelde) compost.
Om de structuur van een zandgrond te verbeteren wordt er soms ook aan mulching gedaan. Hierbij gaat het (eveneens) om het aantrekken van organische leven en een beter vasthouden van water en voedingsstoffen. In een droge winter kan een mulchlaag er tegelijk voor zorgen dat de zandgrond niet verder erodeert door verstuiving oftewel niet door de wind wordt weggeblazen.
Er zijn talloze planten, die graag in een goed doorlatende zanderige grond en het liefst in de volle zon staan. Bloembollen zijn daar bijvoorbeeld een duidelijk voorbeeld van. Verder zijn het over het algemeen planten, die niet te veel water nodig hebben om uitbundig te groeien en te bloeien.
Rechts: dropplant.
Enkele voorbeelden van planten, die een losse en eerder droge dan natte bodem prefereren en daardoor uitermate geschikt zijn voor zanderige gronden:
Lage planten (tot maximaal 90 centimeter hoog): Afrikaanse lelie (Agapanthus), blauwe of kruisdistel (Eryngium), dopheide (Erica) of struikheide (Calluna), dropplant (Agastache), edelruit of bijvoet (Artemisia), majoraan of marjolein (Origanum), ooievaarsbek (Geranium), sierui (Allium), teunisbloem (Oenathera) en wildemanskruid (Pulsatilla).
Hoge planten (tot 1-2 meter hoog): berenklauw (Acanthus), jonkerlelie of affodil (Asphodeline), kaasjeskruid (Malva), kogeldistel (Echinops), Lavatera, naald van Cleopatra of sierzweep (Eremurus), pampagras (Cortaderia), toorts (Verbascum), vlasleeuwenbek (Linaria) en vuurpijl of fakkellelie (Kniphofia).
Links: Lavatera.
Er zijn natuurlijk altijd vaste planten, die het ongeacht de bodemgesteldheid redelijk doen in de tuin, die tolerant genoeg zijn om in de gegeven omstandigheden in leven te blijven. Andere planten kunnen of doen dat echter niet. Alleen in een voor hen optimaal geschikte bodem zullen zij floreren. En dat is immers wat we willen in onze tuin: bloemen en planten die op hun mooist zijn. Het is dus aan ons om de juiste plant de juiste grond te geven.
Copyright © 2024 Alle rechten voorbehouden | Tuinencom.nl