/ 30 Nov

Kruiden in de tuin, als bomen en struiken

Bij de betiteling ‘kruiden’ zullen de meesten van ons het eerste denken aan groene planten, die als lage bosjes of als stengelachtige gewassen in een border of een pot groeien. Maar er zijn er ook, die veel en veel groter zijn. Sommige ‘kruidenplanten’ zijn namelijk echte heesters en bomen, waarvan dan wel het blad, de bloem, de bast als de vrucht al eeuwenlang als geneeskrachtig, cosmetisch of keukenkruid is gebruikt.

Links: laurierbomen in pot.

Gebruik van kruidige bomen en struiken in de tuin

Waar de laaggroeiende tuinkruiden meestal in een klein hoekje van de tuin of in een speciaal gevormde kruidentuin bij elkaar worden gezet, zal dat met de bomen en struiken uit deze groep niet mogelijk zijn. Ze hebben immers veel meer ruimte nodig. Wat bij een voldoende ruime tuin wel mogelijk is, is om een boom of één of meer struiken een centrale plaats te geven, waardoor zij als een blikvanger de tuin sieren. Een andere mogelijkheid is, om enkele bomen of struiken te gebruiken als afrastering, haag of ‘windscherm’ in de tuin.

Waar moeten we aan denken bij de term kruidige bomen en struiken?

Er zijn vele boomsoorten en struikgewassen, die van oudsher bekend stonden als geneeskrachtig kruid, als keukenkruid of als allebei. Velen hiervan zullen echter alleen in het wild of in warmere c.q. tropische streken goed gedijen, anderen kunnen veel te groot zijn voor een tuin of wellicht niet aantrekkelijk genoeg om aan te planten. Toch zijn er verschillende, die van meerwaarde kunnen zijn en het waarschijnlijk best goed zullen doen in onze tuinen (mits er ruimte voor is natuurlijk). Hieronder enkele voorbeelden.

Rechts: kleine eucalyptusboom in border.

Gagel (Myrica gale)

De gagel is een inheemse, bladverliezende plant, die zeer winterhard is (verdraagt zeker -20 °C). In tegenstelling tot veel tuinheesters en ook tot veel kruidenplanten houdt de gagel van een natte ondergrond. Het liefst staat deze struik dan ook in of aan de rand van een moerasje of grote vijver. Als groeiplek gaat de gagel voor een lichte tot matige schaduw, in een natte, koude, zure en liefst wat humusachtige grond. Na een jaar of vier kan de gagel zijn uitgegroeid tot een struik van ongeveer 1 bij 1 meter; meestal wordt de plant echter - ook na verloop van jaren - niet hoger dan 2 bij 2 meter. De blaadjes zijn smal en langwerpig, wollig behaard en fijn getand. De plant heeft een groengele bloei en bruine katjes in de lente. Culinair gezien wordt het gedroogde blad van de gagel van oudsher niet alleen gebruikt als smaakmaker in soepen en stoofschotels, maar ook om alcoholische dranken mee te kruiden. Medicinaal gezien wordt een aftreksel van het blad veel gebruikt bij spijsverteringsproblemen.

Gomboom (Eucalyptus globulus)

De gomboom of eucalyptus is een boomsoort, die oorspronkelijk uit Australië stamt. De boom is daardoor in onze streken matig winterhard (maximaal tot circa -10 °C) en dient een beschutte plek in de zon te hebben. Volwassen exemplaren kunnen na 10 jaar zo’n 15 meter hoog worden; uiteindelijk kunnen ze – zoals in het warme Australië – wellicht zelfs de 35-40 meter bereiken. Door het ronde, blauwgrijze jonge blad is het echter een aantrekkelijk uitziende boom voor in de tuin, die het best solitair, als een blikvanger, kan worden aangeplant. Het blad van de eucalyptus levert aromatische olie, die zowel bij verkoudheid en griep kan worden gebruikt, als bij huidbeschadigingen en brandwonden.

Hulst (Ilex aquifolium)

De hulst is zeer bekend in de kerstperiode, maar nadien schijnt iedereen deze fraaie struik te vergeten. Toch biedt de hulst wel wat meer dan alleen stekelig blad en rode bessen om de decembermaand op te leuken. De plantenfamilie Ilex omvat een enorme reeks van zowel wintergroene als bladverliezende soorten en komt veel in Europa, maar ook daarbuiten voor. De soort is zeer winterhard en verdraagt -20 °C. Als plek in de tuin staat de hulst het liefst in de volle zon tot halfschaduw. Zolang de grond niet te nat of te droog is, gedijt de hulst eigenlijk overal. De stekelige hulst hoeft niet te worden gesnoeid, maar de andere soorten mogen van hartje zomer tot midden herfst worden teruggesnoeid. De gewone (stekelige) dwerghulst kan na 4-5 jaar ongeveer 2 bij 2 meter hoog en breed worden; sommige hulstsoorten kunnen in goede groeiomstandigheden echter tot bomen uitgroeien en zeker 10-15 meter hoog worden. De sierwaarde van de hulst ligt over het algemeen in het wintergroene blad, de rode of gele bessen en soms ook de volle groeivorm. Een aftreksel van het blad van de hulst wordt van oudsher gebruikt tegen gezondheidsproblemen door verkoudheid of verstopping.

Laurier (Laurus nobilis)

De laurier is wellicht de meest bekende en de meest waardevolle van de kruidige heesters. De wintergroene plant is oorspronkelijk afkomstig uit het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied en is in onze contreien daarom matig winterhard (verdraagt -10 tot -15 °C). De laurier groeit vrijwel op elke grondsoort, mits deze niet te nat, te koud of te zwaar is. Met zowel een plekje in de volle zon als in de halfschaduw is de laurier al tevreden, maar het moet wel tegen de koude wind zijn beschut. In de tuin kan de laurier als een mooie, solitaire plant worden aangeplant en zelfs in een bepaalde vorm worden gesnoeid. Na een vijftal jaren kan een laurierstruik zo’n 1,5 meter hoog en dito breed zijn. Na verloop van enkele tientallen jaren kan de laurier zich in de beste omstandigheden echter als een boom ontpoppen van circa 12 meter hoog. Het blad van de laurier is langwerpig en dofgroen. Op medicinaal gebied wordt een aftreksel van het laurierblad wel gebruikt als eetlustopwekkend middel, maar de ware kracht van de laurier ligt in de keuken. Laurierblad wordt namelijk in heel veel gerechten gebruikt als smaakgever, zoals bijvoorbeeld in soepen en stoofschotels, bij vis en bij vlees; het blad zelf wordt echter niet gegeten, maar na het koken weer verwijderd.

Monnikspeper (Vitex Agnus-castus)

Wanneer een plant in de volksmond ‘monnikspeper’ wordt genoemd, kan het niet anders dan een kruid zijn. Toch is dit één van de minste bekende kruidenplanten of tuinbomen. De monnikspeper stamt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied; vele andere leden van de Vitex-plantenfamilie kun je overigens alleen in de tropen aantreffen. Deze in de winter bladverliezende boom is dan ook maar matig winterhard en verdraagt vermoedelijk niet meer dan -10 °C; in winterse koude streken kan de monnikspeper waarschijnlijk het beste als kuipplant worden gehouden. Wanneer er in de tuin een beschutte plek in de volle zon kan worden gevonden (bijvoorbeeld voor een warme muur) zal de monnikspeper echter goed gedijen. Het liefst heeft de boom een lichtzure grond, die in de lente en de herfst van mulch moet worden voorzien. Het blad van de monnikspeper verspreidt een heerlijke geur; laat in de zomer bloeit de plant met mooie trosachtige bloemen. In een pot of kuip kan de monnikspeper na 4-5 jaar ongeveer 1,5 meter hoog en 1 meter breed zijn geworden. In de volle grond (maar dan wel met warme zomers en zachte winters) kan de monnikspeper tot 4-5 meter hoogte uitgroeien. Uit de vruchten van de monnikspeper wordt een geneeskrachtig middel samengesteld om problemen tijdens de menopauze aan te pakken. Het zaad van de monnikspeper kan worden gemalen en dan worden gebruikt als vervanging van het specerij peper; hier heeft de boom ooit zijn naam van verkregen. Naar verluid werd dit gemalen zaad vroeger ook gebruikt als lustopwekkend middel.

Copyright © 2024 Alle rechten voorbehouden | Tuinencom.nl